Riedel, J. G. F. De sluik-en kroesharige rassen tusschen Selebes en Papua

(Gravenhage :  M. Nijhoff,  1886.)

Tools


 

Jump to page:

Table of Contents

  Page [V]  



VOORREDE.
 

Dertig jaren geledert, toen ih als jeugdig ambtenaar hij het Binnenland seh
Bestuur op Noord-Selebes een hegin maalde met ethnologische feiten op te teekenen,
werd my van vele zyden op het nuttelooze, het belacheljjke van zidh een arbeid
gewezxn, Oudere ambtgenooten en vrienden raadden miß in de plaats daarvan
in gemoede en met aandrang aan, de studie van de Heilige Boeken der Indische
Begeering j de zoogenaamde Staatsbladen, als het eenig noodige om in ^s Lands
Dienst eene schitterende carriere te maken.

Hoetvel aanvafikelijk schoorvoetende, besloot ik toeh spoedig de miß gegevene
wenken te taten voor hetgeen zij waren en van de noodzakelijkheid daarvan door-
drongen, ging ik in de eenmaal door my gekozene richting op mij'ne wijxe voort
om de volksstammen, waaronder ik leefde en die ik moest besturen en leideiij niet
alleen oppervlakkig te leeren kennen, maar ook om hitnne ivjjxe van denken en
gevoelen heter te leeren begrypen. Ik trachtte mjj gemeenzaam te maken met
hunne begrippen omtrent recht en omxchty misdryf enovertreding^moo^^dendood-
slag , straf en tvraakneming ^ bezit en eigendom en nog veel meer — begrippen
welke in den loop der tjjden door evolutie het proces van differentiatie nog niet
hebben ondergaan — vooral omdat het reeds vroeg bij mjj vaststond, dat. . , «pour
diriger le peuple dans la voie correete, il faut d'abord, connaUre leurs eoiitumes
et leurs moeurs» . . . dat. . . «it is absolutely necessary for the statesman who would
govern successfiilly not to look upon human nature in the abstract, and e^ideavour
to apply universal ruleSy but to consider the special ^ moral, intellectual and
social capabilities, wants and aspirations of each particular race loith which he
has to deal. A form of government under which one race would live happily
and prosperously woidd to the other be the cause of unendurable misery. ...»

Met een dusdanig onderzoek eenmaal tnjj onledig höudende^ werd ik hoe langer
hoe meer door de ethnologische wetenschap geboeid^ te meer door dien ik gedurende
7nyne onafgebrokene nasporingen heb mögen ondervinden, hoeveel invloed ik door
de kennis der zeden en gehndken, der zoogenaamde adat — het residuum van
de publieke opinie der vaderen, de coercieve instellingen van het voorgeslacht ~ op
de hevolking verkreeg. Door deze te kennen en voor een deel te eerhiedigen, tvekte
  Page [V]