Riedel, J. G. F. De sluik-en kroesharige rassen tusschen Selebes en Papua

(Gravenhage :  M. Nijhoff,  1886.)

Tools


 

Jump to page:

Table of Contents

  Page [188]  



VIJFDE  HOOFDSTUK
 

DE  WATÜBELA-EILANDEN.
 

Ligging. Aantal. Formatie. Bergen. Eivieren. Voetpaden, Moerassen. Ankerplaätsen.
Klimaat. Bevolking. Aantal. Verspreiding. Taal. Traditie. Geschiedenis. Physische, intel¬
lectueele en moreele eigenschappen. Grondeigendom. Standen. Bestuur. Hoofden, Afdoening
van zaken. Straffen. Cultus. Booze geesten. Bygeloof. Droomen. Eed. Negarien. Huizen.
Huisraad. Kleeding. Oorlog en vrede. Landbouw. Nijverheid. Arheid mannen en vrouwen.
HandeL Scheepvaart. Maten en gewichten. Telling. Huwelijk. Echtscheiding. Zwanger¬
schap. Partus. Verminking van het lichaam. Ziekte. Genezing. Dood. Begrafenis. Rouw.
Erfenis. Voeding. Narcotica. Feesten. Zang en dans. Speien. Kosmologie.
 

De Watubela-groep, bestaande uit de eilanden Igar, Watubela, Kesiuwi, Kuurkap,
Baam en Teuur, in 1633 door de Nederlanders ontdekt en wier bewoners in 1645
als bondgenooten werden aangemerkt, Iigt tusschen 131° 40' en 132° Oosterlengte
van Grreemvich en tusschen 4° 15' en 4° 55' Zuiderbreedte.

Deze kleine eilanden — met uitzondering van Teuur, dat van vulkanischen oor¬
sprong is —, bestaande uit oude kristallinische schiefergesteenten en zandsteen,
met sporen van quarzit en hornblende, bereiken, behalve Igar, Kuurkap en Baam,
die van jonge koraalvorming zijn, niet meer dan vierhonderd meters. De hoogste
toppen zijn: op Watubela de Libawatbela, Kiliwoku en Keluh; op Kesiuwi deWat-
kaman, Kilwaka, Kilsabiba, Kildoois, Silaai, Boboor, Urbai, Kilmagau, Madar en
Watubakar; en op Teuur de Rumalusi, welke in 1659 nog als vulkaan werkte.
Eivieren van eenige beteekenis worden er niet aangetroffen, uitgezonderd eenige
beekjes op het eiland Kesiuwi, waarvan de voornaamste zijn de Kilular, Moma,
Tameru, Bubu, Meten, Bala en Watudeku. De drie eerste hggen aan de west-,
de vier laatste aan de oostzijde van het eiland. Watubela, Kesiuwi, Kuurkap en
Baam zijn met zware, Teuur met lichte bosschen bedekt, terwijl op Igar, dat zeer
laag is, de vegetatie onbeduidend kan geacht worden en slechts uit struikgewas
bestaat, waartusschen hier en daar de Casuarina equisetifolia zieh vertoont. Voet¬
paden vindt men op Watubela een van Kilwaar, eene negari aan de westzijde ge¬
legen, dwars door het eiland längs de negari Tobolowoku naar Eva aan de oostknst,
en  een tweede  längs  de negarien  Kanikan en Dedeku naar Lehemo aan de zuid-
  Page [188]